Paragraaf 1:Wat ging Nederland vooraf
Mensen leven op ons grondgebied van 200.000 tot 150.000 jaar geleden, ze waren jagers en verzamelaars. Hun verhaal was het langste van allemaal, maar we weten er bijna niets van. Zo rond 3500 voor Christus. boeren kwamen op ons grondgebied, hier bouwden ze hunebedden in Drenthe, waarin trechterbekers werden gevonden.
Ons grondgebied was in de Romeinse tijd een grensgebied, waar de Romeinse beschaving overging op 'onbeschaafde' Keltische en Germaanse stammen. De Rijn werd de grens (limes) van het Romeinse rijk. De Bataven sloten zich aan bij de Romeinen en hielpen de grens te beschermen. Ze kwamen één keer in opstand: in 69 na Christus. geleid door Julius Civilis, maar eindigde in een mislukking. Er waren geen Germaanse schrijvers, maar Romeinen schreven over de oorlogen tegen de Duitsers, niet over de Germaanse cultuur. Alleen de Romeinse historicus Tacitus schreef een boekje genaamd Germania waarin hij vertelde wat hij wist of dacht te weten over de manier van leven van de Duitsers. Zelf was hij nooit op het grondgebied van de Germanen. Plinius de Oudere was erbij en schreef een boek over de geografische situatie in de Germaanse gebieden genaamd Natural History. Er is niets over de botsing van culturen in de geschriften van Plinius en Tacitus.
Een deel van de Germanen ten zuiden van de Rijn werd geromaniseerd. Op de limes bouwden de Romeinen kampen, soms met een stad erbij, bv. Noviomagus (Nijmegen). In Zuid-Limburg bouwden ze Romeinse villa's (landgoederen). De Germaanse inwoners trokken naar steden en landgoederen, maar de geromaniseerde Germanen deden niet helemaal afstand van hun eigen cultuur. Ze behielden hun eigen goden, die soms ook werden geromaniseerd. Zo kreeg de Germaanse god Donar de Romeinse naam Mercurius. Nadat de Romeinen eind 4e eeuw ons grondgebied verlieten, bleef er van de Romeinse cultuur weinig over.
Lid 2:De opstand in Nederland
Na 925 werd ons grondgebied onderdeel van het Germaanse Rijk, met het hoogste gezag in handen van de Duitse koning of keizer. Deze werd gekozen door verschillende Duitse vorsten, de zogenaamde keurvorsten. In werkelijkheid werden de meeste gebieden bezet door hertogen, graven en bisschoppen. Pas in de 14e/15e eeuw werd Nederland min of meer een politieke entiteit, dit kwam door twee factoren:
- Stedelijke groei sinds de 12e eeuw: In de vroege Middeleeuwen hadden de Lage Landen geen bijzonder belang in Europa. Ze werden pas belangrijk in de twaalfde eeuw, tijdens de opkomst van steden. De rivieren maakten Nederland gunstig voor steeds toenemende handel. Er ontstond een landschap gekenmerkt door (water)wegen en steden. Een groot aantal steden ging een onderling handelsverbond aan: het Hanzeverbond. Noord-Italië had ook een vergelijkbare stedelijke dichtheid.
- Het doel van de hertogen van Bourgondië om de Lage Landen (les Pays Bas) te veroveren: Vanaf de 14e eeuw begonnen de hertogen van Bourgondië de Lage Landen een voor een aan hun bezittingen toe te voegen. De Lage Landen waren een goede troef, een verstedelijkt deel van Europa, het kruispunt van handelsroutes en een belastinginkomsten waaruit vlotten en legers konden worden gefinancierd. Hertog Filips de Goede van Bourgondië werd dankzij legaten en oorlogen heer (hertog of graaf) van een groot aantal provincies. Dit vertegenwoordigde driekwart van het gebied dat later Nederland zou worden. De gewesten waren grotendeels onafhankelijk en de adel, geestelijkheid en stedelijke burgerij hadden rechten die de heer moest respecteren. Steden waren zeer onafhankelijk dankzij hun stadsrechten. Graaf Floris V (1254-1296) respecteerde de rechten van de adel niet en het liep slecht met hem af.
Filips de Goede volgde een bewuste politiek van centralisatie om alle gewesten te verenigen en zo meer macht te krijgen:
- Hij verplaatste zijn hofhouding van Dijon (Bourgogne) naar Brussel, de hoofdstad van Brabant.
- Hij benoemde gouverneurs als zijn vertegenwoordigers in alle hertogdommen. Niet in Brabant, want hij woonde daar zelf.
- Hij stelde de Staten-Generaal in, alle deelstaten stuurden afgevaardigden naar een gezamenlijke vergadering: de Staten-Generaal. De eerste bijeenkomst vond plaats in Brugge in 1464.
Karel V, regeerde 1515-1555, breidde zijn grondgebied in de Nederlanden uit als hertog van Bourgondië. Hertog Karel van Gelre was zijn voornaamste tegenstander, hij trad op als verdediger voor Oversticht en Friesland. Tussen 1524 en 1543 nam Karel het gezag over in het bisdom Utrecht, Friesland, Ommelanden en het hertogdom Gelre. Karel V was nu heer van heel Holland (dit gebied vormt nu Nederland, België en Luxemburg), met uitzondering van het Prinsdom Luik.
In 1568 begon Holland een opstand tegen Filips II, zoon van Karel V. De factoren die bijdroegen aan de opstand waren:
- Het streven naar centralisatie door Karel V en Filips II: Karel V en Filips II waren ook koning van Spanje en Karel V was ook keizer van het Duitse rijk, daarom benoemden zij gouverneur(s) als plaatsvervanger in Nederland. Naast deze gouverneur waren er ook drie centrale raden, samengesteld uit hoge edelen en juristen. In Brussel vormden de Raden en de Gouverneur(s) een centrale regering voor alle gewesten. Deze machtsstijging kwam in botsing met de onafhankelijke steden. Burgers wilden vrijheidsrechten (zoals godsdienstvrijheid) en politieke rechten behouden en vestigen.
- De splitsing van de christelijke kerk door de Reformatie/Reformatie: De Reformatie leidde tot een splitsing van het christendom in enerzijds de katholieke kerk en anderzijds verschillende protestantse kerken. Karel en Filips wilden religieuze eenheid in hun rijk en wilden de katholieke kerken behouden. Ze gingen naar protestanten, vooral calvinisten in Holland, met steeds strengere decreten (voorschriften). Deze edicten moesten worden uitgevoerd door lokale bestuurders, meestal van de adel. Veel bestuurders in Nederland deden dit niet omdat ze tolerant waren en religieuze vervolging afkeurden. Ze beschouwden de posters ook als een schending van hun rechten.
De oorzaak van de opstand: In augustus 156 verzetten groepen calvinisten zich openlijk tegen de katholieke kerk in de vorm van beeldenstorm: ze 'reinigden' de katholieke kerken van heiligenbeelden, schilderijen en religieuze voorwerpen. Regentes Margaretha van Parma deed concessies aan de calvinisten en wist zo de orde te handhaven. Toch stuurde Filips in 1567 de hertog van Alva met een leger naar Holland. Margaretha trad af en Alva werd gouverneur. Alva richtte een centrale rechtbank op om degenen die betrokken waren bij de Beeldenstorm, de Raad van Stakingen, te straffen. Veel inwoners vluchtten naar het buitenland, onder wie de edelman Willem van Oranje en zijn broers. Met zelfbetaalde huurlingenlegers vielen de broers in 1568 vanuit Duitsland Holland binnen, zowel in het zuiden als in het noorden. Dit liep op een mislukking uit, maar aanhangers van Willem van Oranje, ook wel Geuzen genoemd, zetten de strijd voort.
Dit wil je ook lezen:
hits op internet
In 1572 veroverden de Geuzen Den Briel en daarna wisten calvinisten de macht te grijpen in veel Nederlandse en Zeeuwse steden. Zij plaatsten zich onder leiding van Willem van Oranje. De Spanjaarden probeerden Nederland en Zeeland te veroveren, maar faalden. Spaanse troepen veroorzaakten steeds meer onrust in andere regio's, muitten en plunderden als ze niet op tijd werden betaald. De andere provincies sloten vrede met Holland en Zeeland: de Pacificatie van Gent, die in november 1576 werd voltooid. Het was ook een wederzijds bondgenootschap om samen de Spaanse troepen te verdrijven. Deze pacificatie mislukte al snel door onder meer religieuze verdeeldheid. Willem van Oranje probeerde katholieken en protestanten met elkaar te verzoenen, maar slaagde daar niet in. Hij deed in juli 1578 een voorstel om religieuze vrede te creëren, maar het werd afgewezen. In veel streken kwamen minderheden aan de macht: in het noorden de calvinistische bourgeoisie en in het zuiden de hoge katholieke adel. Ze lieten geen vrijheid van godsdienst meer toe in hun regio's. In 1579 sloten drie zuidelijke provincies een alliantie, de Unie van Atrecht (Arras), en onderwierpen zich aan Filips II en erkenden de nieuwe Spaanse gouverneur Parma. Enkele weken later sloten de noordelijke provincies en enkele zuidelijke provincies de Unie van Utrecht, eveneens een bondgenootschap, maar juist om de troepen van Parma te verdedigen. Er waren ook zuidelijke regio's die zich bij geen van de vakbonden aansloten, die werden onderworpen door Parma.
Willem van Oranje zocht steun bij Frankrijk in zijn strijd tegen Parma en stelde voor om de broer van de Franse koning, de hertog van Anjou, als wettige monarch te erkennen. Dit gebeurde in 1581 voor sommige regio's van de Unie. Ondertussen haalde Parma Filips over om Oranje te verbannen wegens hoogverraad. In 1580 werd Oranje vogelvrij verklaard: wie hem doodde, kreeg een beloning van de koning. In 1581 brak de Unie van Utrecht officieel met Filips II door het Edict van Verlating. De trouw aan Filips werd opgezegd en de Staten-Generaal kregen het recht om een andere vorst te kiezen. Er waren dus twee gebieden: een gebied dat Filips II herkende en een gebied dat zich losmaakte.
Parma boekte grote successen in de strijd tegen de opstandige provincies, waaronder de verovering van Antwerpen in 1585. Het grondgebied werd echter ingenomen en later uitgebreid door het leger van de opstandige provincies onder leiding van estadhouder Maurits en portier Frederik Hendrik. Factoren die hierbij een rol speelden:
- Het opstandige Holland had het geluk dat Filips ook in andere oorlogen meevocht. Zo stuurde hij de grote Spaanse oorlogsvloot, de Armada, naar Engeland (1588).
- De vele wateren en het moerassige terrein van Nederland waren in het voordeel van de verdedigers, ze overstroomden het land om Spaanse acties te belemmeren.
Na een lange wapenstilstand, het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) genaamd, duurde de oorlog tot 1648. Toen werd de Vrede van Munster gesloten, waarin Spanje de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden erkende. Beide partijen wilden vrede sluiten:
- Spanje had lang op twee fronten in Holland gevochten: in het noorden tegen de opstandige provincies en in het zuiden tegen de binnenvallende Franse legers. Spanje wilde nu de oorlog tegen Frankrijk voortzetten.
- In het noorden wilde Holland vrede omdat dat gebied de stijgende oorlogskosten moest dragen en Nederland was daar steeds minder toe bereid. Vrede bevorderde ook de handel.
Gevolgen van de opstand:
- Nederland was verdeeld. De noordelijke gewesten werden de Republiek der Verenigde Nederlanden. De zuidelijke regio's bleven onderdeel van het Spaanse rijk.
- De opstand ontstond als verzet tegen de grote macht van een vorst. De nieuwe staat werd een republiek: een staat zonder monarch. Dit was een uitzondering in Europa.
- De regio's, voortaan provincies genoemd, werden onafhankelijker. Rijke burgers hadden de meeste macht in de provincies.
- Calvinisten leverden de belangrijkste bijdrage aan de opstand en grepen overal de macht. Het calvinisme werd de officiële religie in de republiek. Katholieken werden niet vervolgd, ze mochten alleen discreet en tegen betaling hun godsdienst belijden in verborgen kerken. Alle calvinisten konden een hoge functie krijgen.
Lid 3:De Gouden Eeuw'
De 17e eeuw wordt ook wel de Gouden Eeuw van de Republiek genoemd: scheepvaart, handel en nijverheid, kunst en wetenschap floreerden in korte tijd. De Nederlanders werden de vrachtschepen en Amsterdam werd Europa's belangrijkste markt. Overal ter wereld vestigden de Nederlanders handelsposten, van waaruit goederen naar de Republiek werden vervoerd.
Antwerpen was in de 16e eeuw Europa's grootste haven- en handelsstad, maar nadat Parma in 1585 Antwerpen heroverde, sloten Nederlanders en Zeeuwen de Schelde af. Zo kon geen enkel ander zeeschip naar Antwerpen varen. Veel rijke kooplieden uit Antwerpen gingen in Amsterdam wonen en Amsterdam nam de rol van Antwerpen over. Er werden handelsmaatschappijen opgericht om handel te drijven met andere delen van de wereld: de VOC in 1602 en de WIC in 1621. De Staten-Generaal gaven hun het handelsmonopolie in Azië (VOC) en Amerika (WIC). De VOC verdreef Portugese en Engelse handelaren uit delen van Azië en de handel in Oost-Indië werd het belangrijkst voor de VOC. De VOC controleerde de handel in lucratieve specerijen als peper, kruidnagel en nootmuskaat. Met de lokale bevolking werden handelsverdragen gesloten waarin vaak werd bepaald dat alleen de VOC specerijen mocht kopen. Soms greep de VOC gewelddadig in of ontstonden er conflicten. In Amerika stichtte de WIC kolonies die in de loop van de tijd verloren zijn gegaan:
- In Noord-Amerika de handelskolonie Nieuw Holland (1624-1664) met de plaats
Nieuw Amsterdam, dat nu New York heet.
- In Brazilië de plantagekolonie Pernambuco (1630-1654).
- Suriname (1667) en delen van Guyana, dat na 1814 Brits werd.
Noord-Amerika: bont
Midden-Amerika: suiker, koffie, cacao, tabak Handel
Afrika: Slaven om naar Amerika te brengen (Brazilië, Curaçao en Suriname) WIC
Door de scheepvaart en de handel ontstond ook de industrie, want er moesten schepen gebouwd worden voor het zeevervoer. Er waren dus scheepswerven en zeilmakers nodig. Producten die per schip binnenkwamen, moesten eerst worden verwerkt en pas daarna verkocht, waardoor verschillende vormen van industrie ontstonden: textielfabrieken, distilleerderijen, suikerraffinaderijen en tabaksverwerkende bedrijven.
Nederlandse schilderkunst uit de 17e eeuweeeuw is wereldberoemd, ze hangen bijvoorbeeld in het Rijksmuseum of het Mauritshuis in Den Haag. Beroemde schilders uit die tijd zijn Frans Hals, Jan Steen, Johannes Vermeer en Rembrandt.
Dit wil je ook lezen:
Linda (27) werkt in de zorg: “Hier kun je het verschil maken”
Uitleg van de verfvlotter:
voor de 17eeeuw werkten schilders over het algemeen voor vorsten en kerken. Daar waren wij 17eeeuw waren er geen vorsten meer en waren er geen schilderijen in protestantse kerken. De meeste schilderijen werden nu gemaakt in opdracht van welgestelde burgers, ze maakten portretten, landschappen, haven- en zeegezichten of huiselijke taferelen. De meeste schilders schilderden graag wat de burgers vroegen en beschouwden zichzelf niet als kunstenaars maar als ambachtslieden.
Ook waren er veel bekende schrijvers als Hooft, Bredero, Constantijn Huygens en Vondel. Jacob Cats werd het meest gelezen, hij schreef boeiende verhalen waar burgers iets van konden leren. Ook de wetenschap floreerde. Hugo de Groot (1583-1645) werd in heel Europa bekend door zijn boeken over internationaal recht. Hij werd in Nederland bekend door zijn ontsnapping in een boekenkast in Slot Loevestein in 1621. Hij werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf na een conflict met stadhouder Maurits. Christiaan Huygens was de zoon van Constantijn Huygens en was een geleerde in wiskunde, sterrenkunde en natuurkunde. Hij verbeterde lenzen voor telescopen en microscopen en ontdekte met zijn telescoop de ringen rond de planeet Saturnus. De Franse koning Lodewijk XIV huurde hem in.
Ook op 18eeeuw bloeide de wetenschap, werd Boerhaave bekend op het gebied van de medische wetenschap. Hij was hoogleraar aan de Universiteit Leiden en studenten van over de hele wereld kwamen bij hem studeren. Zijn lessen waren hands-on, dus studenten leerden niet alleen uit boeken. Spinoza was de beroemdste filosoof.
40% van de bevolking van de Republiek woonde in steden. Dit bereikte 60% in de provincie Holland, waar meer dan de helft van de inwoners van de Republiek woonde. Boeren in de Republiek waren veel zelfstandiger dan in de rest van Europa. Dit zag je vooral aan zee, door de dijken woonden de boeren zelfstandig en waren ze eigenaar van het land. De grond in kustgebieden was ook erg vruchtbaar. De beren van Holland en Friesland specialiseerden zich in veeteelt en produceerden boter en kaas voor de burgers en voor de export. Oosterse en zuidelijke boeren waren veel minder welvarend. Vaak bezaten ze slechts kleine stukjes land of pachtten ze land van landeigenaren. Ze specialiseerden zich niet en fokten alleen vee omdat ze de mest nodig hadden voor de onvruchtbare grond.
De regenten bezaten bijna alle macht van de Republiek, zij waren bestuurders van het platteland, de steden, de gewesten en de staat. Ze waren calvinisten en behoorden tot twee bevolkingsgroepen: de edelen en de gegoede burgers. Edelen woonden op landgoederen en rijke burgers in steden. Onder de dirigenten kwam de laag van de gegoede burgerij: eigenaren van grote bedrijven of grote boeren, vaak zo rijk als de dirigenten. Daaronder kwam de laag van de kleinburgerij: ambachtslieden, kleine winkeliers, winkeliers en schoolmeesters, ze verdienden genoeg om van te leven. Onderaan bevond zich de laag van de armen, ook wel het 'midden' genoemd. Als je 17 benteeeuw ziek was of te oud om te werken, kreeg je geen uitkering, hoewel veel arme mensen hulp kregen van het stadhuis of de kerk. Er waren weeshuizen, pensions, verpleeghuizen en 'tehuizen' voor bejaarden. De armen die geen plek konden of wilden, trokken het land door op zoek naar werk en als ze het niet konden vinden, gingen ze bedelen. Het stadsbestuur wilde een einde maken aan deze landloperij, maar slaagde daar niet in.
Paragraaf 4:Nederland wordt een parlementaire democratie
In de tweede helft van de 18e eeuweeeuw werd de Republiek beïnvloed door Britse en Franse ideeën over de Verlichting. Aanhangers van de Verlichting in de Republiek noemden zichzelf patriotten (patriottisch). Dit waren voornamelijk arme mensen. Soms sloten ook regenten of edelen zich bij hen aan. Patriotten wilden dat de burgers meer invloed kregen in het bestuur van de staat en vonden dat de provincies te onafhankelijk waren en dat de regenten en stadhouder Willem V te veel macht hadden. Ook wilden ze weer economische vooruitgang, zoals in de Gouden Eeuw. Via pamfletten en kranten veroverden de patriotten steeds meer volgelingen en vormden legers waarmee ze de macht in de steden grepen. Stadhouder Willem V vroeg de hulp van zijn zwager, de koning van Pruisen. In 1787 viel een Pruisisch leger de Republiek binnen, veel patriotten vluchtten naar Frankrijk en twee jaar later brak daar de Franse Revolutie uit. De patriotten sloten zich vervolgens aan bij de revolutionairen en in 1795 veroverde een Frans revolutionair leger de Republiek. Willem V vluchtte naar Engeland. Ook de patriotten kwamen terug en grepen overal de macht en stichtten de Bataafse Republiek. Napoleon was sinds 1799 aan de macht in Frankrijk en maakte in 1806 een einde aan de Republiek Batavia. Hij benoemde zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van het Koninkrijk Holland en in 1810 annexeerde Napoleon het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk.
In 1796 werd in de Republiek Batavia een Nationale Vergadering, een parlement, gekozen. Alle mannen ouder dan 20 jaar mochten stemmen zolang ze de volkssoevereiniteit uitriepen en in hun levensonderhoud konden voorzien. Dit waren de eerste verkiezingen op Nederlands grondgebied. Na een staatsgreep door de unitariërs (voorstanders van een eenheidsstaat) werd in 1798 de eerste grondwet aangenomen: deze werd aangenomen bij referendum waaraan 40% van de in aanmerking komende kiezers deelnam.
De belangrijkste bepalingen van de grondwet:
- De wetgevende macht is in handen van een gekozen parlement.
- De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door een centraal orgaan dat wordt gekozen door het parlement.
regering.
- De autonomie van regio's en steden wordt afgeschaft. stadsrechten
Afgeschaft. De regio's worden vervangen door bestuursgebieden (departementen), zonder bestuurskracht. Departementen worden bestuurd door de regering en staan dus indirect onder het gezag van het parlement
- Het recht om te stemmen wordt gegeven aan alle mannen ouder dan twintig jaar die de eenheidsstaat vertegenwoordigen.
uitleggen, kunnen lezen en schrijven en in hun onderhoud kunnen voorzien
aangeboden.
- Het recht om te stemmen wordt gegeven aan alle mannen ouder dan twintig jaar die de eenheidsstaat vertegenwoordigen.
- Burgers hebben gelijke rechten. Dat worden de privileges van de adel
afgeschaft.
- Vrijheid van godsdienst en scheiding van kerk en staat.
- Pers vrijheid.
- Vrijheid van vergadering.
- Niemand mag zonder proces worden vastgehouden.
- Het rek wordt afgeschaft.
- Elke burger is onschendbaar in zijn huis. Niemand mag dit doen zonder toestemming.
Of voer de rechtsorde in.
Deze grondwet kwam tot stand dankzij gebeurtenissen in het buitenland:
- In 1787 was er in de VS de onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland, daarna was er
het introduceerde ook een grondwet die burgers veel rechten gaf.
- Na de Franse Revolutie werd in 1791 een grondwet aangenomen, waarin de
De verklaring van de rechten van de mens en van de burger was fundamenteel.
Grondwetten en burgerrechten werden veel besproken door patriotten. De macht van de volksvertegenwoordigers werd veel minder toen deze grondwet (met Franse goedkeuring) in 1801 werd herzien:
- De regering kreeg meer macht en het parlement minder.
- Het stemrecht was beperkt: alleen mannen met een bepaald vermogen hadden het.
kiesrecht. Het aantal begunstigden daalde van 416 duizend naar 350 duizend.
- Pers- en vergaderingsvrijheden verdwijnen.
In 1805 wilde Napoleon opnieuw de grondwet herzien, de macht was nu bijna volledig in handen van één persoon: Rutger Jan Schimmelpenninck. Hij ontving de titel van Grand Pensioner. In 1806 voerde koning Lodewijk Napoleon een nieuwe wet in, de uitvoerende macht kwam volledig en de wetgevende macht kwam grotendeels bij de koning. De koning had nu het recht om ministers te benoemen en te ontslaan. Het parlement had in naam wetgevende macht, maar ze kwamen maar één keer per jaar bijeen en waren het over alles eens. Toen het Koninkrijk Holland in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd, trad de Franse grondwet in werking. Er was geen Nederlandse vertegenwoordiging meer.
Na de nederlaag van Napoleon sloten de grootmachten (Pruisen, Engeland, Oostenrijk, Rusland) een verdrag over Holland (1814). De voormalige Republiek werd verenigd met de zuidelijke Nederlanden, die sinds 1713 bij Oostenrijk hoorden. Noord en Zuid vormden samen het Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I, zoon van Willem V. Willem I vocht tegen Napoleon in de Pruisische en Oostenrijkse legers. Het nieuwe koninkrijk zou dienen als bufferstaat tegen Napoleon, omdat men niet wilde dat Frankrijk opnieuw grote delen van Europa zou kunnen veroveren.
In 1815 werd een nieuwe grondwet ingevoerd in het Koninkrijk, er waren veel verschillen met de grondwet van 1798. De verschillen op basis van de grondwet:
Dit wil je ook lezen:
Eenvoudig stappenplan voor betere wachtwoorden
- Het land is een monarchie, erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke lijn van het Huis van
Oranje-Nassau.
- De wetgevende macht is in handen van de Koning en het parlement (Staten-Generaal:
Eerste en tweede slaapkamer).
- De leden van de Eerste Kamer worden benoemd door de Koning. Leden van de Tweede
De kamers worden gekozen door Provinciale Staten via een hiërarchisch kiesstelsel.
- De uitvoerende macht berust bij de koning, bijgestaan door zijn ministers. O
- ministers waren alleen aan hem verantwoording verschuldigd en hij kon ministers en
vuur. Als hij geen goedkeuring van het parlement voor een wet kon krijgen, kon hij nog steeds zijn wil afdwingen door koninklijke besluiten uit te vaardigen.
Burgers kozen alleen de leden van de Provinciale Staten, waarin de adel, de stedelijke burgerij en het platteland vertegenwoordigd moesten zijn. Rijke burgers en rijke boeren kozen vervolgens kiescolleges, die op hun beurt vertegenwoordigers in Provinciale Staten kozen.
De rechtspraak werd openbaar en iedereen had recht op openbaar lager onderwijs. De rest van de vrijheden die burgers in 1798 ontvingen, werden later gedeeltelijk teruggegeven:
- Pers vrijheid.
- Burgers hebben gelijke rechten.
- Vrijheid van godsdienst en scheiding van kerk en staat.
- Niemand mag zonder proces worden vastgehouden.
- Elke burger is onschendbaar in zijn huis. Niemand kan het gebruiken zonder uw toestemming of
de rechtsorde invoeren.
In 1830 viel het Koninkrijk der Nederlanden uiteen, de zuidelijke Nederlanden kwamen in opstand en stichtten na een veldslag het Koninkrijk België. De redenen voor deze scheiding waren:
- Het liberalisme had veel aanhangers in het zuiden. Liberalen wilden meer parlement
macht zou hebben.
- Het zuiden voelde zich benadeeld, de belangrijkste functies (regering, leger, ambtenarij)
ze waren allemaal in het noorden.
- Het Zuiden vond het oneerlijk dat ze moesten bijdragen aan de staatsschuld van de
Noord.
- De bevolking in het zuiden was overwegend katholiek en in het noorden overwegend protestant.
Het beleid van Willem 1 leidde tot conflicten met de katholieke kerk.
- In het zuiden sprak een deel van de bevolking Frans en Willem I sprak hier ook Nederlands
als officiële taal.
- Industrie was belangrijk in het zuiden, handel in het noorden.
In 1848 werd een nieuwe grondwet ingevoerd die belangrijke verschillen bevatte met die van 1815:
- De leden van de tweede kamer werden rechtstreeks gekozen door het districtenstelsel.
- De leden van de eerste kamer worden gekozen door Provinciale Staten, die door zijn
gekozen bij volkstelling.
- Beide kamers krijgen meer bevoegdheden: het interpellatierecht en het recht op
vragen schriftelijk stellen. Ook de Tweede Kamer heeft amendement- en enquêterecht.
- Bestuurlijke ongelijkheid tussen stad en platteland wordt opgeheven. De wet weet het nu
alleen gemeenten. Gemeenteraden worden gekozen door kiezers.
Mannen van 25 jaar en ouder die een bepaald bedrag aan belasting betalen (telling).
kiesrecht. In de praktijk vertegenwoordigde dit ongeveer 10% van de mannen ouder dan 25 jaar.
- Vrijheid van onderwijs wordt ingevoerd, maar de overheid betaalt alleen voor het publiek.
- Vrijheden van vergadering en vereniging worden ingevoerd.
Deze dingen schudden hetzelfde:
- De koning behield het recht om ministers te ontslaan of het parlement te ontbinden als ze dat wilden.
kon het er niet mee eens zijn.
- De vrijheidsrechten van burgers in 1815 blijven grotendeels ongewijzigd.
Deze grondwet is tot stand gekomen onder invloed van het opkomende liberalisme en de liberale revoluties van 1848 in verschillende landen. Na 1830 kregen ook liberalen aanhang in Nederland. De belangrijkste liberaal was Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872). Hij kreeg de opdracht de grondwet te herzien, maar pas nadat hij over revoluties in andere landen had gehoord, mocht hij dat doen.
In 1866-1867 werd het kabinetsbeleid afgekeurd door het parlement. In beide jaren maakte Willem III gebruik van zijn recht om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. De verkiezingen hebben geen nieuw parlement opgeleverd. In 1868 keurde het parlement de ontbinding af en dus gaf de koning toe en trad het kabinet af. Sindsdien zijn kabinetten altijd afgetreden als het parlement het niet eens was met hun beleid.
Met name liberalen en socialisten wilden het kiesrecht uitbreiden en het feminisme speelde een belangrijke rol bij het vrouwenkiesrecht.
Steeds meer mensen kregen stemrecht:
1887: het stemrecht is gekoppeld aan kenmerken van geschiktheid (volgend onderwijs) en vermogen. Dus 26% van de mannen kreeg stemrecht.
1887: kiesgerechtigde leeftijd tot 23 jaar.
1896: Kiesrecht werd uitgebreid tot de helft van alle mannen.
1917: Algemeen kiesrecht voor mannen wordt ingevoerd.
1919: Algemeen vrouwenkiesrecht.
1922: Vrouwen kunnen voor het eerst deelnemen aan verkiezingen voor de Kamer van Afgevaardigden.
1965: kiesgerechtigde leeftijd tot 21 jaar.
1972: kiesgerechtigde leeftijd tot 18 jaar.
De grondwet van 1848 gaf aan dat leden van het Huis van Afgevaardigden worden gekozen via het districtenstelsel. Dit districtenstelsel veranderde in 1917 in een stelsel van evenredige vertegenwoordiging: het percentage behaalde zetels is evenredig met het percentage behaalde stemmen. Dus als je 15% van de stemmen krijgt, krijg je 15% van de zetels. Dit veranderde de samenstelling van het parlement:
- Politieke partijen kregen meer invloed. Je hebt niet meer op bepaalde mensen gestemd,
maar er waren lijsten met onderdelen.
- Kleine partijen maakten nu meer kans op zetels in de Kamer van Afgevaardigden.
- Regio's waren niet meer belangrijk, gedeputeerden hadden geen speciale band met a nodig
bepaalde regio.
Paragraaf 5:Stromingen en politieke partijen tot 1940
Dit wil je ook lezen:
Linda (27) werkt in de zorg: “Hier kun je het verschil maken”
nr 19eeeuw waren er drie stromingen die bijdroegen aan de vorming van de partij in Nederland:
- Liberalisme: Gebaseerd op de ideeën van de Verlichting, wilde individuele vrijheid op alle gebieden.
- Confessionalisme: gebaseerd op bekentenis (religie) en ontstaan als reactie op de invloed van het liberalisme. Ze wilden een beleid gebaseerd op christelijke principes.
- Socialisme: gebaseerd op de ideeën van Karl Marx wilden ze de samenleving volledig revolutioneren op basis van het principe van gelijkheid voor iedereen.
Er waren drie andere dingen die de vorming van de partij beïnvloedden:
- De schoolstrijd tussen voorstanders van openbaar onderwijs en speciaal onderwijs. Onderwijs speelde een belangrijke rol bij de vorming van confessionele partijen (ARP in 1879, Algemene Bond in 1904).
- De sociale kwestie betrof de vraag hoe een einde te maken aan de armoede van de bevolking. De sociale kwestie was de aanleiding voor de oprichting van socialistische partijen (SDB, SDAP).
- De kiesrechtkwestie ging over de omvang van het kiesrecht. Vanwege onenigheid over deze kwestie splitste de Liberale Partij (União Liberal) zich op in drie partijen.
Confessionele partijen geloofden dat alle autoriteit van God kwam. Volgens hen is de regering door God ingesteld en ontleent de regering haar macht niet aan het volk, maar aan God. Er waren verschillen tussen verschillende confessionele partijen:
ARP: De antirevolutionaire partij gehoorzaamde het gezag van de regering. De macht van de regering was niet onbeperkt. Er waren verschillende kringen in samenlevingen, deze kringen (familie, bedrijven) hebben hun gezag rechtstreeks van God. De overheid mag zich niet in deze kringen mengen, dit principe heet 'kringsoevereiniteit'.
CHU: De Christelijk Historische Unie kwam in 1898 voort uit de ARP, maar verschilde ervan. Ze vonden dat niet alleen de Bijbel het programma van de partij moest beïnvloeden, maar ook de Nederlandse geschiedenis. Ook gaven ze meer macht aan de koning en minder aan het parlement.
RKSP: De Rooms-Katholieke Staatspartij vond dat de paus als leider van de katholieke kerk een beslissende stem had in de interpretatie van het woord van God, maar ook in politieke aangelegenheden. Pauselijke richtlijnen hadden grote invloed op het gedachtegoed van katholieken in Nederland. Katholieken verwierpen het socialisme omdat het verdeeldheid veroorzaakte tussen werknemers en werkgevers. Volgens hen moet de overheid zorgen voor samenwerking. Ze erkenden dat de zwakken beschermd moesten worden, dus mocht de staat ingrijpen om de armen tegen de rijken te beschermen. Dit is het principe van solidariteit. Dit beginsel wordt begrensd door het subsidiariteitsbeginsel: wat door een lager orgaan kan, mag niet door een hoger overheidsorgaan worden gedaan.
Liberalen vonden dat de overheid zo min mogelijk invloed moest hebben. Als gevolg van slechte arbeidsomstandigheden vonden liberalen dat de overheid een grotere rol moest spelen bij het verbeteren van de situatie. Een meer conservatief deel handhaafde het oude standpunt: de bestaande situatie moet verbeterd worden door een particulier initiatief. De economische crisis van 1929 maakte de liberalen duidelijk dat de regering moest optreden om een nieuwe crisis te voorkomen. Radicale liberalen en conservatieven bepleitten nu een belangrijke rol voor de overheid op sociaaleconomisch gebied: radicalen gingen verder dan conservatieven.
SDB: De Sociaal-Democratische Unie onder leiding van Domela Nieuwenhuis was in 1882 de eerste socialistische partij in Nederland. Er was een splitsing in de partij:
- Sommigen verloren het vertrouwen in de parlementaire weg, de antiparlementaire, werden
trouw aan de SDB.
- Een aparte groep (eind 19eeeuw) en wilde een meerderheid in het parlement krijgen.
Zonder revolutie wilden ze een socialistische samenleving opbouwen. In 1894 richtten ze de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op. Het doel was een socialistische staat waarin alle goederen eerlijk verdeeld werden onder de mensen en alle genationaliseerde bedrijven. Ze pleitten voor gratis onderwijs, betere arbeidsomstandigheden en werktijden.
- In de jaren dertig verliet de SDAP het idee van de volledig sociale staat en begon te verdedigen
voor een gemengde economie, waarin de belangrijkste bedrijven in handen van de overheid zouden moeten zijn.
- Sinds de 19ee20e-eeuwse socialisten dachten dat de armen steeds armer en rijker zouden worden
rijker worden, zou het tot een revolutie leiden. Dit bleek niet het geval te zijn, de verschillen werden steeds kleiner.
- Socialisten hadden lang geloofd dat de overheid de meeste taken kon overnemen,
maar na de Tweede Wereldoorlog bleek dat niet zo te zijn.
Paragraaf 6:Verzuiling ook op andere terreinen dan de politiek
Begin jaren 20eeeuw was de Nederlandse samenleving verdeeld in vier 'pijlers': katholieken, protestanten, socialisten en neutralen (voornamelijk liberalen). In de tweede helft van de 19e eeuweeeuw organiseerden groepen zich om hun belangen te behartigen wanneer zij zich benadeeld voelden. Het waren orthodoxe protestanten, katholieken en arbeiders. Ze voelden zich benadeeld omdat ze in een land woonden waar:
- Geestelijk domineerden liberale protestanten.
- Politiek en economie werden gecontroleerd door liberale heren.
Deze groepen streden voor emancipatie: voor een gelijke positie in de samenleving. De neutralen organiseerden zich ook om niet overvleugeld te worden.
Zuilen begon zijn eigen organisaties op te richten: partijen, vakbonden, scholen, huurwoningen, bibliotheken, radio (1920). Biechtstoelen richtten ook ziekenhuizen en scholen op. De biechtzuilen waren ook veel feller tegen huwelijken met een andere zuil. Ze hadden iets tegen gemengde huwelijken op religieuze gronden. De bevolking leefde vreedzaam naast elkaar, hoewel de pilaren een negatief beeld van elkaar hadden. Katholieken werden gezien als zachtmoedige schapen, socialisten werden gevreesd, orthodoxe protestanten genoten niet van het leven en neutralen waren gewetenloos.
Politiek gezien werkten de pijlers samen, de verklaring: er was loyaliteit en respect voor de eigen pijlerleiders. De leiders moesten samenwerken omdat één colonne geen meerderheid in het parlement kon krijgen. Leiders hadden grote controle over hun pijler:
- Ze konden controle uitoefenen door middel van vele arrangementen.
- Veel leiders hebben verschillende dubbele functies bekleed.
- Vriendschappen bestonden binnen de elites.
- Er was een groot gevoel van saamhorigheid.
- Kiezers vertrouwden erop dat de leider wist wat juist was.
Paragraaf 7:Veranderingen in politieke partijen sinds 1945
Nieuwe partijen sinds 1945:
1945: de RKSP wordt de Katholieke Volkspartij (KVP).
1968: De Politieke Partij van Radicalen (PPR) wordt opgericht uit onvrede met het beleid van de KVP.
1975: De Hervormde Politieke Federatie (RPF) komt voort uit de ARP, ze wilden niet dat de ARP fuseerde met het CDA.
Dit wil je ook lezen:
VACATURE: Wij zoeken camera's!
De jaren zestig: een secularisatie (secularisatie) van de samenleving. De steun voor de confessionele partijen nam af en fuseerde tot het CDA (1980).
2000: De Orthodox-Protestantse ChristenUnie ontstaat door de fusie van het GPV en het RPF.
Veranderingen in principes sinds 1945:
ARP, CHU, KVP: er is een heroriëntatie gaande, partijen worden zich meer bewust van de complementaire rol van de overheid.
KVP: op sommige punten was de KVP voorstander van overheidsingrijpen, op andere punten moest de overheid spaarzaam ingrijpen.
CDA: oude koers voortgezet, abortus nu toegestaan.
Nieuwe partijen sinds 1945 en hun uitgangspunten:
1946: Vrijheidspartij.
1948: PVV wordt VVD: bang dat te veel wetten het individu schaden, willen ze meer privatiseringen en individualiseringen. Ook vinden ze dat de overheid te veel geld uitgeeft aan collectieve voorzieningen.
1966: D66: liberaal, richt zich op individuele vrijheid. Burgers meer invloed geven aan de macht.
Nieuwe partijen sinds 1945:
1945: Communistische Partij van Nederland (CPN), als voortzetting van de Communistische Partij van Nederland (CPH). Het werd geleid door Rusland en het was Maxisme-Lenisme.
1946: PvdA opgericht, trekt confessionele en liberale kiezers aan. Het werd al snel een voortzetting van SDAP.
1957: Oprichting van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP). Werkte voor radicaal socialisme, organiseerde demonstraties voor vrede tegen de NAVO en de VS.
1972: SP opgericht als communistische partij, gericht op China.
1989: Groen Links, ontstaan door fusie van CPN, PSP, PPR, EVP.
Veranderingen in principes sinds 1945:
De economie veranderde door het beleid van de PvdA, er verschenen bureaucratieën die ver van de burger af stonden. GroenLinks wil dat de overheid stevige grip krijgt op de economie, de overheid moet milieu voorrang geven boven economische groei. In 1991 koos de SP voor een meer 'open' socialisme. Arbeid is de bron van alle inkomsten en bedrijven moeten onder controle van de overheid staan, iedereen van werk voorzien en gratis diensten aanbieden zoals gezondheidszorg en onderwijs.
Paragraaf 8:Vooral sinds de jaren zestig is er veel veranderd, maar niet alles is veranderd.
In de jaren tachtig begon de ontzuiling, getuigenissen:
- Een gedeeltelijke uittreding.
- Een deel van waar de gezuilde partijen voor streden, is al veroverd of wordt veroverd
andere partijprogramma's.
- Hun angst voor elkaar verdween, mede onder invloed van televisie. Daarmee is er één verlopen
belangrijke impuls aan het sektarisme.
Loyaliteit en respect voor leiders afgenomen:
- Vroeger konden partijen rekenen op een vast aantal volgers, maar het aantal zwevende kiezers
toegenomen in de jaren 1960. Leiders moeten hun inspanningen opvoeren om stemmen te winnen.
- Als een partij stemmen verloor, kreeg de leider vaak de schuld.
Ook de relatie tussen politieke leiders en journalisten is veranderd:
Dit wil je ook lezen:
Dit maakt het lezen van de lijst makkelijker en leuker.
- Politieke leiders zijn de controle over journalisten kwijtgeraakt.
- Politieke leiders kwamen minder kritisch in de media.
- Veel tegenstellingen werden nu in het openbaar besproken en niet meer openlijk.
reclame gereguleerd door politieke leiders.
Er ontstonden meer partijen die hun aanhang uit verschillende pijlers haalden:
- CDA: Katholieken en Protestanten gingen samenwerken.
- Boerenpartij: opgericht uit onvrede over het landbouwbeleid van 1963-1981.
- Tussen 1982 en 1986 zaten de Centrumpartij en daarna de Centrumdemocraten erin
Kamer van Afgevaardigden. Ze richtten zich op buitenlanders.
- De lijst van Pim Fortuyn behaalde 26 zetels in 2002, 8 in 2003, maar verdween in 2006.
- De PVV, geleid door Geert Wilders, die de VVD verliet, behaalde in 2010 24 zetels.
- De Partij voor de Dieren is sinds 2006 lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Ontzuiling vond ook plaats in de media:
- Nieuwe neutrale publieke omroepen verschenen: TROS (1969), Veronica (1976), BNN (1998).
- Commerciële omroepen zoals RTL ontstonden.
Veel pijlers bleven ook invloed uitoefenen:
- De meeste kinderen gaan naar confessionele scholen.
- Pijlerpartijen als PvdA, VVD en SGP handhaafden hun standpunt.
- Gezamenlijke aanhangers van de voormalige gezuilde partijen ARP, CHU en KVP stapten samen in
o CDA.
- De steun voor de ChristenUnie nam toe.
- De kopstukken van de oude pijlers bleven samenwerken en bepaalden zo het beleid.
- Er ontstond een nieuw pilarenstation: EO.
Paragraaf 9:Werkgevers, werknemers en overheid
Werkgevers en werknemers hebben elkaar altijd uit eigenbelang tegengewerkt. Werkgevers wilden veel werk voor weinig loon en werknemers juist het tegenovergestelde. Voor de Tweede Wereldoorlog deed de regering weinig om zich in deze conflicten te mengen: veel arbeiders gingen in staking en de reactie was om de stakers te ontslaan. De overheid probeerde stakingen te voorkomen met sociale wetgeving. De vakbonden waren verdeeld en probeerden door middel van onderhandelingen de positie van de werknemers te verbeteren. Later werd dit het harmoniemodel genoemd. Socialistische vakbonden voerden een 'klassenstrijd' tegen de bazen door middel van stakingen, wat je later modelconflict noemde.
Na de Tweede Wereldoorlog raakte de overheid meer betrokken bij werkgevers en werknemers. In 1950 werd de SER (Sociaal-Economische Raad) opgericht, die het belangrijkste adviesorgaan van de regering op sociaal-economisch gebied werd. Bij de SER zitten 15 vertegenwoordigers van werkgevers, 15 van werknemers en 15 door de regering benoemde leden. De grootste werkgeversorganisatie is VNO/NCW, een fusie van de Nederlandse Ondernemers Vereniging en de Christelijke Werkgevers Vereniging. De grootste vakbonden zijn de Federatie van Nederlandse Vakbonden (FNV) en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Er vinden nog steeds stakingen plaats, soms organiseert de FNV een staking. CNV houdt meer vast aan het harmoniemodel.
Rond 1980 kwamen de vakbonden in de problemen, doordat het niet goed ging met de Nederlandse economie:
De werkloosheid liep snel op en de overheidsuitgaven dreigden uit de hand te lopen. De overheid moest steeds meer geld lenen en de staatsschuld liep op.
In 1982 kwam er een nieuw kabinet van CDA en VVD, dat een ruime meerderheid had. Vakbewegingen verwachtten weinig steun en verloren veel leden. De leiders besloten niet te staken maar te onderhandelen. In 1982 sloten werkgevers- en werknemersorganisaties het Wassenaar Arrangement. Vakbonden accepteerden loonmatiging in ruil voor arbeidstijdverkorting en de invoering van deeltijdbanen. Een taak kan worden verdeeld over meerdere personen. Deze overeenkomst wordt gezien als het begin van nieuwe relaties tussen werkgevers en werknemers, dit wordt het poldermodel genoemd. Door overleg konden lonen en prijzen beter worden beheerst, wat goed was voor de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie ten opzichte van andere landen.
Paragraaf 10:Uitbreiding en inkrimping van de verzorgingsstaat
In de jaren vijftig en zestig werd een verzorgingsstaat opgebouwd: de overheid ziet het als haar taak om de veiligheid, welvaart en het welzijn van alle burgers te waarborgen. Alle grote partijen participeerden in de bouw, maar niet in dezelfde verhouding. De PvdA wilde meer reguleren, de VVD minder. KVP, ARP en CHU (later CDA) zaten daar tussenin. Voorstanders van de verzorgingsstaat wilden niet dat de crisis van de jaren dertig terugkeerde, toen de overheid niet in staat was adequaat voor de zwakken te zorgen.
In de jaren tachtig kwam de verzorgingsstaat in de problemen:
- De economie ging achteruit, mensen waren werkloos en kregen een uitkering.
- De verzorgingsstaat werd steeds duurder en de werkloosheid liep op.
- De wetten zijn zo opgesteld dat hier geen rekening mee wordt gehouden
op grote schaal misbruikt door bedrijven, individuen en de overheid zelf. Heel snel werden mensen arbeidsongeschikt verklaard.
- Werklozen mochten werk onder hun niveau weigeren en er waren volop vacatures
en veel werklozen.
- Mensen werden oud en de AOW moest steeds langer betaald worden. Daar
Steeds minder jongeren betaalden die AOW.
Door deze oorzaken werd de verzorgingsstaat te duur en besloot de regering dat deze niet kon doorgaan. Er was onenigheid over de oplossing: de PvdA wilde stappen zetten om de economie te verbeteren. De VVD vond de uitkering te hoog: mensen kregen liever een uitkering dan werken. Het CDA was het daarmee eens, maar zelf wilden de uitkeringen niet verlagen: er moest een beroep worden gedaan op vakbonden en werkgeversorganisaties. Ook D66 was tegen uitkeringskorting en wilde eerst het aantal uitkeringsgerechtigden terugdringen.
In 1991 besloot een CDA-PvdA-kabinet om de WAO-uitkeringen te verlagen en ook werklozen weigerden minder snel werk.
Dit wil je ook lezen:
Zo maak je zelf de wereld een beetje beter.
In 2005 is de WAO ingrijpend gewijzigd door een kabinet van CDA, VVD en D66. Het bleef alleen bestaan voor degenen die al een WAO-uitkering hadden. Vanaf nu hebben nieuwe mensen met een arbeidsbeperking de WIA ontvangen. Deze wet kan proberen mensen met een handicap aan het werk te helpen en zo de uitkeringen te beperken.
In 2011 bereikten de overheid en werkgevers- en werknemersorganisaties een AOW-akkoord: de AOW-leeftijd zou stapsgewijs worden verhoogd naar 66 en vervolgens naar 67 jaar.